direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein De Wildert
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0766.BV2020000070-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening

de beheersverordening Bedrijventerrein De Wildert met identificatienummer NL.IMRO.0766.BV2020000070-VG01 van de gemeente Dongen.

1.2 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover dat beroep een ruimtelijke uitstraling heeft dat met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • i. een paardenfokkerij.
1.6 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 beperkt kwetsbare objecten
  • a. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  • c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  • d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  • e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  • f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbare objecten zijn aangemerkt;
  • g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbare objecten zijn aangemerkt;
  • h. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.15 bestaand
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening:
    • 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd;
    • 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • d. bestaande goot- of bouwhoogte: goot- of bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • e. onder bestemmingsplan en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ook verstaan voorgaande wet- en regelgeving die hiermee gelijk is gesteld.
1.16 besluit(sub)vlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 boog- en gaaskassen

al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk als bedoeld in lid bouwwerk, niet zijnde een gebouw.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.28 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is

1.31 horecabedrijf

een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en /of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.32 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.33 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.34 kassen

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.36 kwetsbare objecten
  • a. Woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbare objecten zijn aangemerkt.
  • b. Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
  • c. Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
    • 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
  • d. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.37 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.38 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.39 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.40 nevenactiviteit

niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch Besluitvlak met een besluitsubvlak 'bouwvlak'.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.44 peil
  • a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.45 pleziervaartuig

elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water.

1.46 risicovolle inrichtingen

een inrichting waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of de bij Besluit vastgestelde veiligheidsafstand binnen de perceelsgrenzen ligt,

1.47 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.48 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.49 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.50 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.51 voorzieningen voor opslag op agrarisch bedrijf

voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, geoogste producten, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, mestzakken, watertanks en CO2 - opslagtanks;
  • b. voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, zoals mestzakken, drijvende afdekkingen of foliebassins maar geen verhardingen.
1.52 weidegang

gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.

1.53 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.54 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.55 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:

  • a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
  • b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (rotor)as van de windturbine.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Bedrijventerrein' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
3.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
3.2.1 Toegestaan op besluitvlak 'Bedrijventerrein'

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. bedrijven, voor zover deze voorkomen:
    • 1. ter plaatse van het besluitsubvlak 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit categorie 1 tot en met categorie 4.1 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
    • 2. ter plaatse van het besluitsubvlak 'Bedrijventerrein - tot en met categorie 4.2': bedrijven uit categorie 1 tot en met categorie 4.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
    • 3. ter plaatse van het besluitsubvlak 'risicovolle inrichting': tevens een risicovolle inrichting;
    • 4. ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke vorm van bedrijf - 2': tevens een bedrijf met de SBI-code 26.1, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie 4.2 van de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
    • 5. ter plaatse van het besluitsubvlak 'zonnepark': tevens een zonnepark.
  • b. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. groen;
    • 2. water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
    • 3. nutsvoorzieningen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. laad- en losvoorzieningen;
    • 6. zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie;
    • 7. ontsluitingswegen.

3.2.2 Niet toegestaan gebruik besluitvlak 'Bedrijventerrein'

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het volgende gebruik van gronden en gebouwen niet toegestaan:

  • a. bedrijfswoningen;
  • b. detailhandels- en horecabedrijven;
  • c. een zelfstandig kantoor en detailhandel;
  • d. per bedrijf een kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte;
  • e. detailhandel ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
  • f. nieuwe activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • g. opslag van:
    • 1. goederen met een stapelhoogte van meer dan 4 m;
    • 2. goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming of besluitvlak Verkeer, met uitzondering van het uitstallen ter verkoop van auto's ten behoeve van autobedrijven;
    • 3. meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • h. nieuwe risicovolle inrichtingen;
  • i. Wgh-inrichtingen.
3.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de gronden binnen het besluitvlak 'Bedrijventerrein' andere bouwwerken te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen kan uitsluitend worden verleend indien wordt voldaan aan de parkeernormen als vermeld in artikel 10.2;
  • b. per bedrijf mag ten hoogste één windturbine worden gebouwd;
  • c. de windturbine wordt geheel binnen het eigen bouwperceel gebouwd;
  • d. voor het overige:

Tabel 3.1 Maximum goot- en bouwhoogten

  gebouwen en overkappingen   bouwwerk, geen gebouw zijnde  
a. op deze gronden mag worden gebouwd:  
1. binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak'   ja   ja  
2. buiten het besluitsubvlak 'bouwvlak'   nee   ja  
b. de afstand bedraagt niet minder dan:  
1. tot de perceelsgrens   3 m   niet van toepassing  
2. tussen gebouwen onderling   3 m   niet van toepassing  
c. de hoogte bedraagt niet meer dan:  
1. goothoogte   gelijk aan maximale bouwhoogte.   niet van toepassing  
2. bouwhoogte   binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' geldt een maximale bouwhoogte van 20 meter tenzij met een besluitsubvlak 'maximum bouwhoogte (m)' anders is bepaald.   - erfafscheidingen : 3 m;
- licht- en vlaggenmasten en antennes: 10 m;
- schoorstenen ter plaatse van de gronden waar met een besluitsubvlak 'maximum bouwhoogte (m)' 62 m is aangeduid;
- schoorstenen elders: 25 meter;
- overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 25 m  
d. de oppervlakte bedraagt niet meer dan:   80% van een bouwperceel tenzij met een besluitsubvlak anders is bepaald.   niet gemaximeerd  

3.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK
3.4.1 Categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1:
    • 1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.2.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.2.1 toegelaten categorieën van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'';
    • 2. om bedrijven toe te laten die niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.2 toegelaten categorieën van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'' met in achtneming van de volgende regels:
      • risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
      • Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
      • opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
      • activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
  • b. Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN
3.5.1 Hogere gebouwen en bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 onder d voor een hogere bouwhoogte:

  • a. voor gronden die liggen buiten het besluitsubvlak 'bouwvlak' tot een hoogte van 6 m.
  • b. lichtmasten tot een hoogte van 20 m.
  • c. een zend- of ontvangstmast voor telecommunicatie of een daarmee vergelijkbare constructie tot een hoogte van 40 m.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Groen' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
4.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor:

  • a. beplantingen ten behoeve van landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein;
  • b. ter plaatse van het besluitsubvlak 'natuur' tevens voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • c. ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting' tevens voor een ontsluitingsweg die in geval van een calamiteit op het bedrijventerrein mag worden gebruikt;
  • d. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. voet- en fietspaden;
    • 2. bermen en bermsloten;
    • 3. water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
    • 4. nutsvoorzieningen;
    • 5. voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.
4.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  • b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.
  • c. De bouwhoogte van voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens bedraagt ten hoogste 6 m.
  • d. De bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 10 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De in het besluitvlak 'Natuur' gelegen gronden en bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden vervangen door bouwwerken, geen gebouw zijnde van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
5.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan gronden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschapswaarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een verbindingsweg tussen bedrijfspercelen die aan weerszijden liggen van de gronden die aanwezen zijn voor Natuur en voor een ontsluitingsweg die in geval van een calamiteit op het bedrijventerrein mag worden gebruikt;
  • c. ter plaatse van het besluitsubvlak 'zonnepark': tevens een zonnepark.
  • d. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voetpaden, bermen en bermsloten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor windturbines, water, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen.
5.3 Aanvulling ten aanzien van BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met een besluitvlak 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. Het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  • b. Het aanleggen, vergraven, verruimen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • c. Het aanleggen van dijklichamen of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijklichamen of taluds.
  • d. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
  • e. Het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • f. Het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.

5.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg en instandhouding van de in 5.1 genoemde ontsluitingsweg en calamiteitenontsluitingsweg.

5.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden en natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Verkeer' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
6.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan gronden te gebruiken voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken en busstroken,
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. parkeervoorzieningen;
    • 2. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
    • 3. verkeersgeleiding;
    • 4. geluidwerende voorzieningen;
    • 5. groen;
    • 6. water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied, zoals waterinfiltratie en –transportvoorzieningen, afval(water)inzameling en ondergrondse bergbezinkbassins;
    • 7. nutsvoorzieningen;
    • 8. informatievoorziening, reclame-uitingen;
    • 9. evenementen;
    • 10. voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen, gedenktekens.
6.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan abris, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  • b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.
  • c. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 10 m.
  • d. De bouwhoogte van voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens bedraagt ten hoogste 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 7 Leiding - Leidingstrook

7.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak 'Leiding - Leidingstrook' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
7.2 Aanvullingen ten aanzien van het GEBRUIK

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan gronden en gebouwen mede te gebruiken voor de bescherming en veiligstelling van de leidingfunctie van de leidingen, zoals opgenomen op de kaart.

7.3 Aanvullingen ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan om de gronden binnen het besluitvlak 'Leiding - Leidingstrook' andere bouwwerken te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van het in lid 7.1 genoemde besluitvlak uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluitvlakken mag - met inachtneming van de voor de betrokken besluitvlakken geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met een besluitvlak 'Leiding - Leidingstrook' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in lid 7.1 is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 7.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. al in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt advies ingewonnen van de desbetreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. De in het besluitvlak Waarde - Archeologie gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik.
  • b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
8.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK
8.2.1 Toegestaan op besluitvlak Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

8.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan om de gronden binnen het besluitvlak 'Waarde - Archeologie' andere bouwwerken te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de het besluitvlak 'Waarde - Archeologie' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag - met inachtneming van de voor de betrokken besluit(sub)vlakken geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk of bouwwerken met een (gezamenlijke) oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 0,3 m, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; indien de verstoring van het bodemprofiel dieper reikt dan 0,5 m beneden het maaiveld;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,5 m.

8.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.3 in acht is genomen;
  • b. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. al in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

8.4.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden bouwwerken op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen.

8.5.2 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 8.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 13.3 sub b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het verordeningsgebied betreft kleiner dan 100 m² en/of grondlagen ondieper dan 0,5 m beneden het maaiveld;
  • c. al vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

8.5.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels aan een omgevingsvergunning voor het slopen de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan 0,5 m.

8.5.4 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding regels voor het bouwen

De regels voor het bouwen in hoofdstuk 2 mogen worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 Parkeerregeling

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Daarbij gelden als uitgangspunten de parkeernormen als vermeld in artikel 11.1.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Regels ten aanzien van het parkeren

Het is niet toegestaan gronden met de besluitvlakken Bedrijventerrein zodanig te gebruiken of in te richten dat daarmee onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat.

  • a. Voor de gronden met de besluitvlakken Bedrijventerrein dient per bedrijf, kantoor of instelling in parkeergelegenheid te zijn voorzien conform de parkeernormen uit de vastgestelde 'Parkeernormen Dongen' zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%

  • b. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening Bedrijventerrein De Wildert.